11 mrt Column Awater: De poëtische wortel
Van juli 2019 tot januari 2020 mocht ik zes columns schrijven voor de website van het Nederlandse poëzietijdschrift Awater. Het project werd, met spijt in het hart van alle betrokkenen, wegens gebrek aan subsidies stopgezet. Op mijn website kan u alle columns lezen. Neem zeker ook een bezoek aan de website van Awater.
De poëtische wortel
Het is laat en we wachten op ons interview voor de Vlaamse radiozender MNM. We kijken ernaar uit; we mogen live uit onze gedichten voordragen. Het interview komt er in de aanloop naar de finale van het Belgisch kampioenschap Poetry Slam. We, dat zijn Lisette Ma Neza, Giovanni Baudonck en ikzelf. Plots stapt één van de producers van de show op ons af en zegt: ‘We denken dat het leuk is als jullie een korte tekst schrijven over enkele onderwerpen die we zonet verzonnen hebben. Die tekst kan je dan straks voordragen; een soort van freestyle dus. De onderwerpen zijn: wortel…’ en ze somt nog twee banale onderwerpen op terwijl wij elkaar aankijken met gefronste wenkbrauwen.
Na enige aarzeling (wie gaat de weigering verwoorden?) bedanken we. Het is niet de eerste keer dat we moeten uitleggen dat podiumdichters hun teksten niet ter plekke verzinnen; dat we geen freestylende rappers zijn. Ik snap ook niet waar het vandaan komt. Ik zie regelmatig rappers freestylen en logischerwijs is de kwaliteit van die raps een pak minder goed dan hun voorbereide rapteksten. Als je dan denkt dat ik mijn teksten ter plekke verzin, zet dat me aan het denken over de kwaliteit van mijn werk. Ik wil teksten schrijven waarbij de idee van freestyle zelfs niet in je op komt. Ik veronderstel dat ik, om dat resultaat te bereiken, ik mijn werk niet langer uit m’n hoofd moet leren maar van papier aflezen, zoals de meeste dichters dat doen. Misschien is dat in de eerste plaats de reden waarom die dichters van hun blad aflezen.
Evenmin zijn we dichters die binnen de tien minuten een tekst over willekeurige onderwerpen klaar hebben en die dan geschikt achten om te publiceren op de nationale radio. Dus na onze uitleg druipt de vraagsteller teleurgesteld af en kunnen wij ons bij het originele plan houden: de teksten brengen die we naadloos uit het hoofd kennen. Die wortel kan voor ons de blender in.
Als podiumdichter krijg ik vaker vreemde vragen en foute veronderstellingen voorgeschoteld. Waar dichters ooit sleutelfiguren waren in de overdracht van mondelinge epiek – denk aan de Griekse theaters of de rondtrekkende troubadours – hebben ze sinds de vorige eeuw veel minder contact met het publiek. De dichter werd iemand die in alle eenzaamheid teksten schrijft en publiceert. Sinds de eeuwwisseling is er, mede door de poetryslams, een verandering merkbaar. Tegenwoordig zijn dichters bijna niet meer weg te denken van het podium en het lijkt erop dat het publiek opnieuw kennis met ons moet maken. Een standaard gesprek met iemand uit het publiek verloopt zo: ‘Verzin je die tekst ter plekke?’ ‘Dus jij leert dat allemaal uit je hoofd?’ ‘Daar doe je zeker lang over?’ ‘Ik zou dat nooit kunnen hoor.’ Bij zo’n gesprek schiet er regelmatig een citaat van de Vlaamse podiumdichter Teddy Bair door m’n hoofd: ‘En dat je al die tekst onthoudt… alsof je tegen een schilder zegt: ‘puik dat je zoveel verf gebruikt!”
9 oktober 2019
Geen reactie's